Vanaf 1613 begonnen experimenten met de verbouw van tabak in Virginia, sinds 1607 de eerste Engelse kolonie in Noord-Amerika. Een luttele vijf jaar later werd er meer dan achttienduizend kilo tabak naar Engeland uitgevoerd.1 De teelt was uiterst bewerkelijk en vanaf 1618 werd dit bewerkstelligd door onvrije arbeid, aanvankelijk door mannen uit Engeland. Vanaf halverwege de zeventiende eeuw zagen landbouwers uit Wales en Engeland zich door het mislukken van oogsten genoodzaakt een contract aan te gaan dat hen verplichtte vier tot zeven jaar op de tabaksvelden te werken.2
Van groter belang was de slavenarbeid. Engelse kolonisten kwamen in het bezit van inheemse Amerikanen door hen te ruilen tegen wapens. Deze ruilhandel werd bedreven met inheemse bevolkingsgroepen die zich bewapenden, mede om te voorkomen dat zij zelf tot slaaf gemaakt werden. Zodoende bereikten de Richahecrian en de rivaliserende Occaneechi een dominante positie die hen in staat stelden andere inheemse groeperingen te onderwerpen en verhandelen.3 Hoewel de prijzen fluctueerden, bleef de productie van tabak toenemen – wat mogelijk was door de trans-Atlantische slavenhandel. In de periode 1698-1774 werden naar schatting 80.000 tot 100.000 mensen uit Centraal- en West Afrika naar Virginia verscheept. 4
Tegen deze achtergrond zou het houten beeld uit de collectie van de Ottema-Kingma Stichting kunnen worden bekeken. In 1605 opende de eerste tabakswinkel in Londen, herkenbaar aan de uithangborden. Molineux liet in een uitgebreide studie van Britse vignetten en advertenties zien dat een hybride figuur ontstond, de black virginian waarin Turkse, Afrikaanse en inheems Amerikaanse elementen werden samengebracht. 5
De eerste afbeelding van een black virginian is te zien in het boek ‘The smoaking age or the life and death of tobacco‘ (1617). Het frontispice is een weergave van het interieur van een tabakswinkel. Op de toonbank is een kleine, donkere figuur te zien; hij rookt een pijp, houdt een tabaksrol onder zijn linkerarm en aan zijn voeten liggen kleipijpen. In Engelse havensteden waren houtsnijders die zich specialiseerden in het vervaardigden van boegbeelden en sierlijk bewerkte achterstevens. De houten virginians in tabakswinkels, koffiehuizen en tavernes zijn mogelijk van hun hand afkomstig. 6 Gedurende de zeventiende eeuw verspreidde de figuur zich in het Engelse straatbeeld: eigenaren van tabakswinkels lieten visitekaartjes, kwitanties en verpakkingsmateriaal ontwerpen waarop de virginian te zien was 7 Vanaf de achttiende eeuw werd de figuur ook afgebeeld op tabakszakjes, vignetten en advertenties in Nederland. 8