ca.1890 Contractarbeiders, Trinidad

Groepsportret van drie vrouwen van Indiase afkomst (ca. 1890) Collectie Rijksmuseum, inv.nr. RP-F-F01154-K.

De collectie van het Rijksmuseum omvat een foto waarop drie vrouwen van Indiase afkomst zijn geportretteerd. Mogelijk gaat het om een moeder met haar twee dochters. De jonge vrouw links, zit op het linkerdijbeen van de middelste vrouw, die de hand vasthoudt van de staande vrouw rechts. Dit blogbericht is beperkt tot opmerkingen over de trefwoorden die het museum in de digitale catalogus ´Rijksstudio´ heeft toegekend.1

Groepsportret van drie Indiase vrouwen’ schermafbeelding Rijksstudio, digitale catalogus Rijksmuseum, geraadpleegd op 14 augustus 2022

In de digitale catalogus zijn twee titels opgenomen. Het object zelf bevat, op het passe-partout, de handgeschreven tekst: ‘Britsch-Indische koeliemeisjes.’ Deze oorspronkelijke tekst is in de objectomschrijving opgenomen als tweede titel. De eerste titel bestaat uit de woorden van het museum: ´groepsportret van drie Indiase vrouwen in Calcutta´.

Lees verder “ca.1890 Contractarbeiders, Trinidad”

Ca. 1875 – 1890 Francis W. Joaque

Francis W. Joaque,´Sippie of Gabon´, ´zusjes uit Gabon´, ca. 1870. Collectie Nederlands Fotomuseum, inv.nr. WMR-901972.

De collectie van het Nederlands Fotomuseum omvat vier werken van Francis Wilberforce Joaque (ca. 1845 – 1893). Op drie van deze werken zijn één of meerdere vrouwen uit Gabon geportretteerd. Joaque kwam ter wereld in Sierra Leone en behoort tot de eerste generatie Afrikaanse fotografen. Tot op heden worden rond de tweehonderd foto’s met aan Joaque toegeschreven, mogelijk bevinden zich reproducties in Nederlandse collecties.

Joaque was actief in de periode dat in West-Afrika de transitie plaatsvond van de trans-Atlantische slavenhandel naar de zogeheten legitieme (ruil)handel: Afrikaanse grondstoffen werden geëxporteerd naar het industrialiserende Europa. Gelijktijdig intensiveerde de Europese kolonisatie  van het continent, ook bekend als de ‘wedloop om Afrika’. Beide ontwikkelingen zijn vastgelegd in het werk van Joaque.

Anoniem, portret van Francis W. Joaque, fotograaf in Fernando Po, ca. 1865. Collectie Biblioteca Nacional de España – via Europeana.

Jörg Schneider, verbonden aan de universiteit van Basel, is gespecialiseerd in Afrikaanse fotografie en onderzocht de levensloop en het oeuvre van Joaque. Hij bezocht musea, bibliotheken en archieven op verschillende continenten die werk bewaren van Joaque. Scheinder spreekt van een ‘sterk gefragmenteerd en slecht gedocumenteerd archief’; uiteenlopende ‘archivale culturen’ bepalen of er toegang wordt verkregen tot fotocollecties, of het maken van digitale kopieën is toegestaan en met welke kosten dit gepaard gaat.1

Francis W. Joaque, foto gemaakt tijdens de tweede expeditie van Savorgnan de Brazza in Gabon, (1880). Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen, inv.nr. RV-A45-21. Via Gallica is het album met vijf foto’s te bekijken, waar Savorgnan de Brazza met de hand de namen van de afgebeelde Afrikanen heeft toegevoegd. https://gallica.bnf.fr/ark:/12148/btv1b7702008h

Schneider slaagde er in verschillende opdrachtgevers in kaart te brengen, waaronder katholieke missionarissen, koloniale overheden en handelshuizen. Zo werkte de fotograaf tien jaar samen met Pierre Savorgnan de Brazza (1852-1905), die tussen 1875-1885 drie expedities leidde in Gabon en Congo.2

Joaque’s werkterrein bestreek naast Sierra Leone, ook het eiland Biako (destijds Fernando Po geheten) en Gabon – koloniën van respectievelijk Groot-Brittannië, Spanje en Frankrijk. In de Gabonese hoofdstad Libreville vervaardigde Joaque onder meer een album waarin factorijen van Europese handelshuizen als Hatton and Cookson en Wöhrmann zijn vastgelegd.3

Francis W. Joaque, groepsportret van  zes Mpongwe mannen (ca. 1870). Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen,inv.nr. RV-A45-119.

Twee groepsportretten van vier Mpongwe vrouwen en van zes Mpongwe mannen treffen Schneider door Joaque’s spel met symmetrie. Hij wijst op de lijnen en hoeken die de zes mannen creëren door hun geweren in eenzelfde hoek te houden en de kleine afwijkingen van zuivere symmetrie die Joaque zich permitteerde. De compositie met de mannen is, volgens Schneider, hoogstwaarschijnlijk in de vroege jaren 1870 gemaakt in opdracht van de Duitse handelsmaatschappij Wöhrmann.4

De beide werken (RV-A45-122 en RV-A45-119) zijn opgenomen in de collectie van het Museum Volkenkunde, onderdeel van het Nationaal Museum van Wereldculturen (NMvW). In de digitale catalogus van het NMvW ontbreekt de naam van Joaque. Schneider stelde vast dat Joaque, naar Europees gebruik, de achterzijde van zijn foto’s voorzag van een stempel met het logo van zijn studio. 5 Mogelijk zijn de foto’s in de collectie van het NMvW reproducties, waarbij het logo ontbreekt.

Elite

Francis W. Joaque, Twee vrouwen, ‘Civilized Gabon’, (ca. 1879-1881). Collectie Nederlands Fotomuseum, inv.nr. WMR-901974.

Een van de werken in het Nederlands Fotomuseum is Joaque’s portret van twee vrouwen in hooggesloten kledij. Ze dragen beiden een volumineuze japon met ruches, sierknopen, strikken en een lange sleep. De kledingkeuze kan bezien worden in het kader van overgang van de trans-Atlantische slavenhandel naar legitieme handel.
De twee vrouwen behoorden tot de Mpongwe, die langs de kust van Gabon een elite vormden. Zij wisten deze status te verwerven door een monopolie op handelsrelaties met de Europeanen, die teruggingen tot de zeventiende eeuw. Aanvankelijk bedreigde de beëindiging van de trans-Atlantische slavenhandel de welvaart en autonomie van de Mpongwe. In de veranderende economische, sociale en religieuze structuur wisten zij evenwel hun positie veilig te stellen. Vanaf de jaren 1840 richtten Amerikaanse zendelingen en Franse missionarissen in Gabon een educatief stelsel in, waarin mannen uit de gemeenschap vaardigheden opdeden die hen in staat stelden in dienst te treden van het Franse koloniale bestuur of de Britse en Duitse handelsondernemingen.6

Voor de missie stond een Europese kleedstijl gelijk aan ‘beschaving’ en volgens Rich stonden Mpongwe vrouwen vanaf de jaren 1860 bekend om hun handgemaakte jurken die niet onderdeden voor de mode van Londen en Parijs. Op basis van foto’s, waaronder die van Joaque, concludeert Rich dat Afrikaanse statussymbolen van belang bleven. Een voorbeeld is de traditionele haardracht, de scheiding in het midden was voorbehouden aan gehuwde vrouwen. De Mpongwe vrouwen combineerden zo strategisch Europese en Afrikaanse elementen om hun hoge sociale status en identiteit als toegewijde Christenen uit te dragen.7

Souvenir

Francis W. Joaque, Portret van een Mpongwe vrouw in Libreville (ca. 1875-1882), Collectie Nederlands Fotomuseum, inv.nr. WMR-901973.

Mpongwe vrouwen die niet tot de elite behoorden, droegen vanaf de jaren 1840 eveneens Europees textiel. Hun lichaam werd van de enkels tot de oksels bedekt door een enkele lap die om het lichaam werd gedrapeerd.8 Deze kledingstijl is te zien op een serie van ongeveer vijftig cartes de visite, foto´s op klein formaat. Joaque maakte de serie in Libreville, naar schatting van Schneider in de periode 1875-1882.

In de stad werkten Gabonese mannen als tolken, beambten, arbeiders en ambachtslieden, bovendien ontstond de mogelijkheid voor vrouwen om in hun onderhoud te voorzien als verpleegsters, wasvrouwen, huishoudsters, winkeleigenaren, etc. In Libreville ontstonden vriendschappen en relaties met arbeiders uit andere delen van Afrika, Gabonezen, Europeanen en Amerikanen. Schneider schrijft dat de Mpongwe vrouwen zich lieten fotograferen en hun portret als souvenir schonken aan kennissen, vrienden en geliefden wanneer zij de stad verlieten.9

Op Joaque’s carte de visite in de collectie van het Nederlands Fotomuseum is de vrouw is gevat in een ovaalvormig venster dat contrasteert met het rechthoekige kader. Op de achtergrond loopt een horizontale lijn, enigszins lijkend op de sierlijst van een muur. Dezelfde elementen keren terug in zeven portretten in de collectie van het NMvW.10

Schneider concludeert dat de grote kracht van Joaque lag in portretfotografie. Hij beklemtoont daarbij dat naast koloniale opdrachtgevers als overheden en handelshuizen, Joaque een heterogene Afrikaanse clientèle bediende. Naast Mpongwe vrouwen namen lokale leiders, arbeidsmigranten uit West-Afrika en handelaren plaats voor zijn lens. Nader onderzoek naar foto’s uit uit Sierra Leone, Fernando Po en Gabon in museumcollecties kan wellicht leiden tot een toevoeging aan de werken die van Joaque bekend zijn.


ca. 1880 ‘Linguister’

In the period 1870-1890 José Augusto da Cunha Moraes photographed  European trading posts along the coastline of Congo and Angola. The Dutch National Museum of World Cultures holds several of these images in its collection.

José Augusto da Cunha Moraes , Portrait of a mafuka or linguister with his family, ca. 1880. Collection Nationaal Museum van Wereldculturen, id.nr. A45-39.

Companies like the Nieuwe Afrikaansche Handels Vennootschap (NAHV) built premises, so-called ‘factories’, on plots of land that belonged to local rulers. In return, the companies were obliged to pay for the use of the land. Furthermore, local rulers provided each factory with a representative, or ‘mafuka’.  The mafuka, called ‘linguisters’ by the Europeans, were men of distinct families with in-depth knowledge of local law, politics, and the network of African traders. They negotiated prices between the trading companies and the African traders who brought agricultural produce; thus they were crucial for the profitability of European trade.

José Augusto da Cunha Moraes , Portrait of a mafuka or linguister, ca. 1880. Collection Nationaal Museum van Wereldculturen, id.nr. A45-38.

All trading companies depended on African labour for an array of tasks, these workers were managed by the linguister. 1 Men and women from the coastal region Cabinda in particular were recruited as canoe men, cooks, carpenters, and domestic servants. Appreciated by European trading agents, the Dutch NAHV-employee Onno Zwier van Sandick described the men and women from this region as ‘relatively developed’ and ‘with potential to be civilized’, claiming they learned their skills of British and Portuguese ships who patrolled the Congolese coast to prevent illegal transatlantic slave shipments.2.

José Augusto da Cunha Moraes, Man and woman from Cabinda, ca. 1870-1889. Collection Nederlands Fotomuseum, id.nr. WMR-902005

ca. 1870 ‘Angolenses’

The Rijksmuseum and The National Museum of World Cultures (Nationaal Museum van Wereldculturen – NMvW) in The Netherlands together hold over more than two hundred photographs by José Augusto da Cunha Moraes (1855-1933) in their collection. His father opened a photography studio in São Paolo de Loanda (now: Luanda) in 1863, and J.A. da Cunha Moraes became a professional photographer in the 1870s. By the 1880s he had produced over four hundred photographs. According to historian Jill Dias (1944-2008), his individual portraits were exceptional, for they captured the social contrasts in the capital of colonial Angola.1

José Augusto da Cunha Moraes, View of Luanda (ca. 1876-1886), Collection Rijksmuseum, id.nr. RP-F-2001-7-683-1.

In the second half of the nineteenth century, inhabitants of the coastal town Loanda were divided into two categories: civilized and uncivilized.2 White Europeans constituted the elite of society, among them were landlords, traders and slave owners. 3 A minority were free Portuguese settlers, the majority came to Angola as convicts (degredados). Since early modern times Portugal had practiced degredo: the limiting or degrading of the legal status of convicts by means of forced exile.4 The exiles served a practical purpose: 97% of Portuguese migrants choose Brazil as their new home. The African colonies were no less important in the Portuguese self-perception as an imperial nation. Forced colonization provided the necessary manpower to make the overseas territories profitable. 5

José Augusto da Cunha Moraes, portrait of two women, one dressed in Angolan panos the other in a European dress, ca. 1870. Collection Nationaal Museum van Wereldculturen, id.nr. A274-56.

Since Portuguese settlers and degredados were almost exclusively male, they formed families with local women. Their mixed race descendants were included in the Loandan elite of ‘civilized peope’. 6 These Euro-Africans acquired positions in education, in the army, clergy and public offices of the colonial administration – although their main economic occupation remained trade, including slave trade. 7

José Augusto da Cunha Moraes, portrait of a Luso-African woman in Loanda belonging to the Gamboa family, ca. 1880, Collection Nationaal Museum van Wereldculturen, id.nr. RV-A45-52.

Dias stated Da Cunha Moraes preserved the image of this elite, 8 but didn’t include any examples. Hitherto I haven’t been able to find other secondary literature on this subject that provides photographs from the end of the nineteenth century. Unfortunately somewhat speculative, I wonder whether some of the photographs in the collection of the NMvW are portraits of women belonging to the Luso-African elite. In some of the captions of the NMvW it is explicitly mentioned the women are of mixed descent. One description (RV-A45-52) contains the family name of the sitter: Gamboa.

Experts emphasize that the Loandan elite of the nineteenth century was culturally and racially mixed.9 The category of the ‘civilized’ included Africans of different ethnic groups, who were educated, Christian, cosmopolitan, possessed assets, capital and dressed in a European manner. It might not be impossible that Da Cunha Moraes portrayed African families of the Europeanized elite of his city, who designated themselves as ‘filhos da terra‘, ‘filhos do país‘, (sons of the country) or ‘Angolenses‘.

José Augusto da Cunha Moraes, Portrait of a couple from Loanda, ca. 1870. The woman is wearing Angolese panos, the man is dressed in a European suit and shoes. The appropriate object on the table in the studio was a boat. Collection Nationaal Museum van Wereldculturen, id.nr. RVA274-67.

Around the turn of the century, social relations in Angola transformed, leading to the subordination of the ‘filhos da terra’. Portuguese planters and administrators who failed to achieve economic and social development ascribed this to the ‘inherent barbarism’ of Africans. In their perspective, modernizing Angola equaled increasing the white population. As a consequence, the white population of Angola tripled between 1900-1930. Furthermore, a new, racially differentiated wage system was established, along with a limit for the number of Africans that could be employed in the civil service. Hence, being white became a prerequisite for positions of authority in the colonial administration. 10. By 1920 the Euro-African elite had been excluded from the administration of the colony and public life. 11

José Augusto da Cunha Moraes, Portrait of a mother and daughter, ca. 1870. The girl is holding a missal in her hand and wearing shoes, an important marker of ‘civilization’. Collection Nationaal Museum van Wereldculturen, id.nr. RVA274-64.

error: