De tempeldanseres op bovenstaand affiche is te zien op meerdere aankondigingen die Adolph Friedländer voor de völkerschauen van Hagenbeck ontwierp. Het affiche werd gemaakt voor een völkerschau in Berlijn. Op de Kurfürstendamm, een grote stadsboulevard, verrezen rondom het ‘Maharaniplatz’ en ‘Trischinapoli Platz’ decors en ‘Indiase’ bouwwerken van meerdere etages. Door de grootschaligheid en het spektakel leek de ‘volkerenshow’ hier te zijn uitgegroeid tot een etnografisch attractiepark. 1
Uit het overzicht van Hilke Thode-Arora blijkt dat de völkerschau in Berlijn plaatsvond in 1898. 2 Dit jaartal stemt overeen met de visuele bronnen in de particuliere Collectie Radauer.
De organisatie van deze völkerschau was in handen van John en Gustav Hagenbeck, twee jongere halfbroers van Carl. John Hagenbeck bezat in Colombo, Sri Lanka, plantages voor thee, rubber en kokosnoten. Op het affiche is de reclame voor ‘Hagenbeck’s Ceylon thee’ minstens net zo prominent als de aankondiging van de völkerschau.3
Tag: Hagenbeck
Tempeldanseres
In de völkerschauen van Hagenbeck traden zogehten bayadères of tempeldanseressen op. Op dit affiche is een danseres afgebeeld en zijn er verwijzingen naar de cultuur van Zuid-India:
- koyil, een hindoeïstische tempel in de Zuid-Indiase architectuur.
- gopuram, toren boven de toegangspoort van de tempel.
- devadasi, danseres. Devadasi betekent letterlijk: dienares van god. Zij voerden in tempels rituelen en dans uit. Daarnaast waren ook danseressen verbonden aan verschillende hoven in Zuid-India. Hun dansvorm stond bekend als sadir, dasi attam of cinna melam.
- mayura hasta, handgebaar uit de klassieke Zuid-Indiase dans
- bottu, stip aangebracht op het voorhoofd.
- matha patti, sieraden voor de middenscheiding en zijkanten van het voorhoofd.
- sari.
- haarornamenten in de vorm van de maan (links) en de zon (rechts).
- lungi, katoenen omslagdoek door mannen gedragen.
Via tussenpersonen rekruteerde Hagenbeck de tempeldanseressen in Tanjore. De stad gold als het culturele centrum van Zuid-India, daar de kunsten grote ondersteuning genoten van de lokale vorsten. Vanwege de emigratiewetten die in India golden, bracht Hagenbeck zijn groep eerst naar Colombo, hoofdstad van Sri Lanka, om vervolgens per boot naar Europa te reizen. 4
Groep Tamils
Hoogstwaarschijnlijk is dit affiche gemaakt voor of tijdens één van de völkerschauen van de firma Hagenbeck. De dracht van de mannen is een aanwijzing dat het om Tamils uit Zuid-India of Sria Lanka gaat: zij zijn gekleed in een geruite lungi, een lap katoen die om het middel wordt geslagen. De enige vrouw van het gezelschap, gekleed in een rood-oranje sari, is mogelijk één van de twee mensen met dwerggroei die van 1886-1889 in Hagenbecks völkerschauen te zien waren. Arts en antropoloog Fernand Delisle (1836-1911) legde het paar vast toen zij de Parijse Jardin d’acclimatation aandeden, de foto behoort nu tot de collectie van Musée du Quai Branly. De wat vervaagde foto is hier linksonder te zien. Ook het Museum Volkenkunde te Leiden bezit foto’s van het Indiase paar. De foto hier rechtsonder lijkt meer een ‘portret’ en minder een antropometrische vastlegging dan de foto van Musée du Quai Branly.
1881-1882 Kawaskar
Calafate, Zoológicos Humanos from Enrique Ramirez on Vimeo.
Twee weken nadat alle Inuit overleden die in een völkerschau waren getoond, besloot Carl Hagenbeck in Hamburg een groep mensen aan te kopen van scheepskapitein G. Schweers.5 De vier mannen, vier vrouwen en drie kinderen behoorden tot de Kawaskar, een groep die leeft op de archipel Vuurland. Als de ‘Vuurlanders’ waren ze te zien in Parijs, Duitsland en Zwitserland. Zes leden van de groep overleden tijdens deze tournee.
Diverse Nederlandse dagbladen berichtten over de aankomst van de groep in Hamburg. Kapitein Schweerszou hen hebben ‘overgehaald om eens een reis naar Europa te doen’.6 Historici gaan er echter van uit dat hun komst niet vrijwillig was; waarschijnlijk werden zij in juni 1881 bij de Hermite-eilanden gevonden door een Chileense zeehondenjager dien hen doorverkocht aan de Duitse kapitein.7
Hagenbeck toonde de groep als eerst in de Jardin d’Acclimatation te Parijs. De correspondent van de Amsterdamsche Courant schreef over zijn bezoek aan het ‘ gezelschap menschen-eters’: ‘ Het zijn zeer geprononceerd dierlijke typen; kleine hoofden, platte neuzen en enorme monden.’ Het is niet duidelijk of de correspondent gebruik heeft gemaakt van publicitair materiaal van de firma Hagenbeck om het veronderstelde kannibalisme van de groep te beschrijven: ‘ In hun land bestaat het gewone voedsel uit visschen en uit lijken van drenkelingen, die de zee op hun kusten werpt. In het koudste jaargetijde […] verslinden zij elkander.’ 8
In de Franse hoofdstad kwam als eerst een kind te overlijden – de berichtgeving bereikte ook de Nederlandse dagbladen. Het Rotterdamsch Nieuwsblad meldde dat het niet direct mogelijk was het meisje te begraven omdat er geen geboorte-akte kon worden overlegd. ‘Eindelijk heeft de rechtbank daarin beslist en werd het kind op een eenvoudige wijze ter aarde besteld, tot grooten spijt van vele Parijzenaars, die op een aantal zonderlinge ceremoniën der Vuurlanders hadden gerekend en reeds vroeg aan het kerkhof hadden postgevat.’ 9
Het zesweekse verblijf in Parijs zou rond de 400,000 bezoekers hebben getrokken.10 Vervolgens werd de groep tentoongesteld in de diergaarde van Berlijn. De Provinciale Drentsche en Asser Courant merkte op dat het ‘dom, maar vreedzaam volkje’ werd ondergebracht in een leegstaand gedeelte van het struisvogelhuis 11
Tijdens hun verblijf in Berlijn werd de groep bezocht door Duitse wetenschappers. Zij onderwierpen alle leden van de groep aan lichamelijk onderzoek, waarbij ze bijzondere belangstelling koesterden voor de geslachtsdelen. Zij stelden vast dat de clitoris van de vrouwen ‘niet aapachtig groot’ was. Tot hun spijt konden zij geen uitspraak doen over de aanwezigheid van een maagdenvlies bij de meisjes van drie en vier jaar, omdat zowel de kinderen als hun moeders zich hier hevig tegen verzetten. 12
Na het verblijf in Berlijn openbaarden zich ziekteverschijnselen bij verschillende leden van de groep. Een van de volwassen vrouwen overleed onderweg naar Zürich; haar stoffelijk overschot werd overgebracht naar de anatomische afdeling van de universiteit van Zurich.13 Tijdens de völkerschau in Zurich bleek dat alle ‘ Vuurlanders’ de mazelen hadden. Hoewel ziekteverschijnselen als rode vlekken en koorts zichtbaar waren voor de toeschouwers, werden de zieken nog een week tentoongesteld.14 In een ziekenhuis te Zurich overleden drie leden van de groep. Dit bood medici alsnog de kans geslachtsdelen gedetailleerd te onderzoeken, organen te preparen en schedels te lichten. De schedels en skeletten werden aan het nieuw opgerichte antropologisch instituut geschonken.15
In 2008 wist de Chileense documentairemaker Hans Mülchi deze lichaamsresten te ontdekken temidden van de vele menselijke overblijfselen in het instituut in Zürich. De resten waren bewaard gebleven met de namen die kapitein Schweers ze tijdens de zeereis naar Europa had gegeven. Senor Capitano, Antonio, Pedro en Henrico voor de mannen. Voor de vrouwen waren namen bedacht als Catherine, Lise, Grethe en Piscouna. De twee kleine meisjes werden Forsch en Dickkopf genoemd.16
Mülchi zette de repatriering van de vijf overleden Kawaskar in gang. Na een staatsceremonie werden de Kaweskar rituelen uitgevoerd voor de vijf doden – de manden met hun overblijfselen zijn bijgezet in grotten op het eiland Karukink’a.17
1880-1881 Inuit, Labrador.
In 1880 presenteerde Carl Hagenbeck een völkerschau van acht Inuit uit Labrador. Na een zware boottocht vanuit Groenland waren zij te zien in Hamburg, Berlijn, Praag, Frankfurt en Darmstand. Geen van de Inuit zou deze tournee overleven.
Hagenbeck had in 1877 een eerste völkerschau met Inuit georganiseerd. Deze groep, twee jonge mannen en een moeder met twee kinderen, was voor Hagenbeck geworven door Johan Adrian Jacobsen (1853-1947) die medewerking had gekregen van de Deense autoriteiten. Bij zijn tweede reis in 1880 wilde Jacobsen aanvankelijk dezelfde mensen als in 1877 werven, maar ditmaal verleenden de autoriteiten geen toestemming voor het gezin dat destijds zoveel succes had geoogst.18
Omdat zijn pogingen om mensen te werven op Groenland vergeefs bleven, zag Jacobsen zich gedwongen verder Labrador in te trekken. Hier bezocht de Noor Jacobsen gemeenschappen die waren gegroeid rond de zendingsposten van de Moravische broeders – ook bekend als Hernhutters. In de gemeenschap Hebron, opgericht in 1831, vond Jacobsen de christelijke Abraham Ulrikab bereid om als tolk op te treden. In Hebron vergaarde Jacobsen een etnografische objecten – naar later bleek waren deze deels uit graven geroofd. 19
Jacobsen wist slechts één gezin te overreden de boottocht naar Duitsland te ondernemen: de shaman Terrianak, zijn echtgenote Paingo en hun dochter Noggasak. De Hernhutters hadden er geen bezwaar tegen dat dit ‘heidense’ gezin in Europese dierentuinen te zien zou zijn. Zij hadden daarentegen grote bezwaren tegen het voor geld exposeren van christenen ‘als wilde dieren.’ Ondanks de weigering van de Hernhutters besloot de tolk Abraham met zijn echtgenote Ulrike, zijn dochters Sara en Maria en zijn neef Tobias Jacobsen naar Europa te volgen. 20
Abraham Ulrikab is een van de weinige deelnemers aan een völkerschau die een getuigenis naliet. Wellicht geïnspireerd door het dagboek dat Jacobsen tijdens de reis bijhield, begon Ulrikab een dagboek en schreef hij brieven aan de Hernhutters die werden gepubliceerd in het Missionsblatt der Brudergemeinde. 21
Het originele dagboek van Abraham Ulrikab is verloren gegaan. De Duitse vertaling die Hernhutter ‘broeder Kremtscher’ na Ulrikabs overlijden maakte, is in diverse onderzoeken gebruikt. Hartmut Lutz bewerkte het negentiende eeuwse Duits tot modern Engels, waaruit onder meer bleek dat de vader van Abraham een schuld bij de Hernhutters had opgebouwd, die na zijn overlijden op Abraham was overgegaan. Het optreden in de völkerschau bood zo een kans de schuld aan de broeders af te lossen en aan diepe armoede te ontkomen.
Artsen weten het overlijden van de vijftienjarige Noggasak aan diepe heimwee en ‘het gebruik van te veel lekkernijen, de toeschouwers haar geven. Haar maag verdroeg enkel traan en spek.’ 22 Haar lichaam werd in Darmstadt begraven. De Leeuwarder Courant schreef: ‘De ouders wilden haar volstrekt naar hun eigen landsgebruik begraven, namelijk het lijk op den grond nederleggen en met aarde en steenen overdekken. […] Het eenige wat kon worden toegelaten, was, dat het lijk in vellen gewikkeld in de doodskist werd gelegd.’23
Toen moeder Paingo tien dagen na haar dochter overleed, realiseerde Jacobsen zich dat hij had verzuimd de acht Inuit tegen de pokken te laten inenten na hun aankomst in Duitsland. Als derde werd Sara, dochter van Abraham Ulrikab, ziek. Hij beschreef in zijn dagboek hoe Sara zichzelf in slaap zong met het lied ‘Ich bin ein kleines kindelein’. 24
Op de avond dat Sara stierf waren Abraham met zijn vrouw en dochter, neef Tobias en shaman Terrianak per trein onderweg naar Parijs. De völkerschau in de Jardin d’Acclimatation kon niet beginnen zonder dat de groep de benodigde inentingen had ontvangen. Ondanks de inentingen bezweken de vijf overgebleven Inuit begin januari 1881 aan de pokken. De Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant citeerde het Tagesblatt dat constateerde: ‘Dit treurige voorbeeld […] bewijst hoe verbazend snel natuurvolkeren bezwijken als zij door een van onze ziekten worden aangetast.’ 25
Lutz ging er bij het verschijnen van zijn boek in 2005 van uit dat de in Parijs overleden Inuit daar op een onbekende plaats begraven waren. 26. France Rivet, een Canadese lezer van zijn boek, was dermate diep geraakt door het verhaal van Abraham dat zij meerdere onderzoeksreizen naar Frankrijk maakte. Ze wist de lichamelijke resten van Abraham, zijn gezinsleden en de shaman Tigiannak terug te vinden in museale collecties in Parijs en Berlijn. 27