1845 Azil

Aantal personen: 1
In Nederland: juni 1845, Leiden.
Impresario: Paganini

Sedert lang bezig zijnde met Europa te doorreizen, heeft zij al de hoofdsteden bezocht, en op deze langen togt heeft al het woeste van haar karakter plaats gemaakt voor zachtere zeden’, aldus de Leydse Courant in een aankondiging. 1 Reeds achttien jaar trok Azil door Europa toen zij op de Kermis in Leiden te zien was. Er zijn geen documenten waarin zij stem geeft aan haar biografie, haar emoties of ervaringen. Verspreid in Europese bibliotheken zijn wel programmaboekjes bewaard gebleven die waarschijnlijk te koop waren tijdens haar optredens en tekst van een toneelstuk uit 1830  waarin zij zichzelf speelde. 
De Italiaanse historica Francesca Bertino wist acht edities van het programmaboekje te achterhalen en gebruikte deze om de komst van Azil naar Europa en de gelegenheden waar zij geëxposeerd werd in kaart te brengen. De feiten die hier worden gegeven zijn afkomstig van impresario ‘Signor Paganini’.2

Advertentie Leydse Courant (13 juni 1845).

Volgens Paganini zou Azil geboren zijn op Groenland. Haar ouders zouden tijdens de zeehondenjacht schipbreuk hebben geleden aan de kunst van Canada, alwaar ze gevangen werden genomen door de ‘Osage’ – de Franse benaming van Ni-u-kon-ska, een  autochtoon Noord-Amerikaans volk. De ouders werden om het leven gebracht en Azil, een baby nog, werd ondergebracht bij een Osage-gezin aan de oevers van de Missouri. In het relaas van Paganini zou de pelshandelaar Captain Hunt getroffen zijn door de aanblik van het meisje en haar in zijn gezin hebben opgenomen. Zo groeide Azil op in Louisiana, waar ze werd gedoopt en Frans leerde. 3 Bertino wijst op hetgeen ontbreekt in het pamflet van impresario Paganini: hoogstwaarschijnlijk verwierf hij het eigendom over Azil op basis van een zakelijke transactie, maar hij wijdde geen woord aan de verkoopsom of een contract. Bertino toont op basis van verschillende uitgaves van het pamflet dat de tekst werd herschreven om de vrije wil van de jonge vrouw sterker te benadrukken. 4

Paganini toonde Azil eerst in Frankrijk. Vervolgens zou ze voorgesteld worden aan Noord-Italiaanse vorstenhuizen en de belangrijkste steden van het Habsburgse Rijk aandoen, waaronder Weren. In 1830 ging in Venetië een theaterstuk in première over haar levensverhaal, zoals verteld door Paganini,  Le avventure di Azil giovane esquimese del Groenland (de avonturen van Azil, een jonge Eskimovrouw uit Groenland). Het is niet met zekerheid te zeggen hoe vaak het theaterstuk werd opgevoerd, wel is uit de verspreiding van de tekst op te maken dat Azil te zien was in Wenen (1834), Boedapest (1836), Cremona (1840), Turijn (1841) en Graz (1843). Haar aanwezigheid in Leiden is in dit licht interessant, omdat er uit blijkt dat zij langer door Europa reisde dan tot nog toe bekend was.

1825 Krenak

Aantal personen: 2
In Nederland: juli 1825, Rotterdam.

Op de Rotterdamse kermis waren in 1825 een man en een vrouw te zien die zouden behoren tot de inheemse bevolkingsgroepen Puri en Krenak. Ze waren te bezichtigen in een tent bij de Franse kerk op de Hoogstraat. Hoe lang de man en vrouw in de stad verbleven is niet te herleiden, wel meldt de advertentie dat het verblijf verlengd werd ter gelegenheid van de verjaardag van koning Willem I (1772-1843).

Uit een vertaald verslag van de Journal de Bruxelles blijkt dat voor hun komst naar Rotterdam de twee Brazilianen de Zuidelijke Nederlanden aandeden. ‘Vele aanzienlijke leden hebben hun reeds een bezoek gegeven, en men kan de vriendelijkheid niet genoeg prijzen van hem, die belast is nopens de nieuwe souvereinen de verlangde inlichtingen te geven’,  schreef de Journal, wat doet vermoeden dat een impresario de optredens begeleidde.1 ‘De bijzondere vorming harer onderlip’, waarmee de advertentie in de Rotterdamsche Courant mee besluit, verwijst naar het gebruik platen aan de te brengen om de onderlip op te rekken.  De Krenak werden dan ook ‘Botocudo’ genoemd,  afgeleid van het Portugese woord botoque, plug.



1881-1882 Kawaskar

Calafate, Zoológicos Humanos from Enrique Ramirez on Vimeo.

Twee weken nadat alle Inuit overleden die in een völkerschau waren getoond, besloot Carl Hagenbeck in Hamburg een groep mensen aan te kopen van scheepskapitein G. Schweers.1 De vier mannen, vier vrouwen en drie kinderen behoorden tot de Kawaskar, een groep die leeft op de archipel Vuurland. Als de ‘Vuurlanders’  waren ze te zien in Parijs, Duitsland en Zwitserland. Zes leden van de groep overleden tijdens deze tournee.

Diverse Nederlandse dagbladen berichtten over de aankomst van de groep in Hamburg. Kapitein Schweerszou hen hebben ‘overgehaald om eens een reis naar Europa te doen’.2 Historici gaan er echter van uit dat hun komst niet vrijwillig was; waarschijnlijk werden zij in juni 1881 bij de Hermite-eilanden gevonden door een Chileense zeehondenjager dien hen doorverkocht aan de Duitse kapitein.3

Hagenbeck toonde de groep als eerst in de Jardin d’Acclimatation te Parijs. De correspondent van de Amsterdamsche Courant schreef over zijn bezoek aan het ‘ gezelschap menschen-eters’: ‘ Het zijn zeer geprononceerd dierlijke typen; kleine hoofden, platte neuzen en enorme monden.’ Het is niet duidelijk of de correspondent gebruik heeft gemaakt van publicitair materiaal van de firma Hagenbeck om het veronderstelde kannibalisme van de groep te beschrijven: ‘ In hun land bestaat het gewone voedsel uit visschen en uit lijken van drenkelingen, die de zee op hun kusten werpt. In het koudste jaargetijde […] verslinden zij elkander.’ 4


Fotograaf: Gustave Le Bon (?), Fuégiens, 1881. Collectie Bibliothèque nationale de France, département Société de Géographie,, Paris, inv.nr. ark:/12148/btv1b5964487v

In de Franse hoofdstad kwam als eerst een kind te overlijden – de berichtgeving bereikte ook de Nederlandse dagbladen. Het Rotterdamsch Nieuwsblad meldde dat het niet direct mogelijk was het meisje te begraven omdat er geen geboorte-akte kon worden overlegd. ‘Eindelijk heeft de rechtbank daarin beslist en werd het kind op een eenvoudige wijze ter aarde besteld, tot grooten spijt van vele Parijzenaars, die op een aantal zonderlinge ceremoniën der Vuurlanders hadden gerekend en reeds vroeg aan het kerkhof hadden postgevat.’ 5

Het zesweekse verblijf in Parijs zou rond de 400,000 bezoekers hebben getrokken.6 Vervolgens werd de groep tentoongesteld in de diergaarde van Berlijn. De  Provinciale Drentsche en Asser Courant merkte op dat het ‘dom, maar vreedzaam volkje’  werd ondergebracht in een leegstaand gedeelte van het struisvogelhuis 7
Tijdens hun verblijf in Berlijn werd de groep bezocht door Duitse wetenschappers. Zij onderwierpen alle leden van de groep aan lichamelijk onderzoek, waarbij ze bijzondere belangstelling koesterden voor de geslachtsdelen. Zij stelden vast dat de clitoris van de vrouwen ‘niet aapachtig groot’  was. Tot hun spijt konden zij geen uitspraak doen over de aanwezigheid van een maagdenvlies bij de meisjes van drie en vier jaar, omdat zowel de kinderen als hun moeders zich hier hevig tegen verzetten. 8

Na het verblijf in Berlijn openbaarden zich ziekteverschijnselen bij verschillende leden van de groep. Een van de volwassen vrouwen overleed onderweg naar Zürich; haar stoffelijk overschot werd overgebracht naar de anatomische afdeling van de universiteit van Zurich.9 Tijdens de völkerschau in Zurich bleek dat alle ‘ Vuurlanders’ de mazelen hadden. Hoewel ziekteverschijnselen als rode vlekken en koorts zichtbaar waren voor de toeschouwers, werden de zieken nog een week tentoongesteld.10 In een ziekenhuis te Zurich overleden drie leden van de groep. Dit bood medici alsnog de kans geslachtsdelen gedetailleerd te onderzoeken, organen te preparen en schedels te lichten. De schedels en skeletten werden aan het nieuw opgerichte antropologisch instituut geschonken.11

In 2008 wist de Chileense documentairemaker Hans Mülchi deze lichaamsresten te ontdekken temidden van de vele menselijke overblijfselen  in het instituut in Zürich. De resten waren bewaard gebleven met de namen die kapitein Schweers ze tijdens de zeereis naar Europa had gegeven. Senor Capitano, Antonio, Pedro en Henrico voor de mannen. Voor de vrouwen waren namen bedacht als Catherine, Lise, Grethe en Piscouna. De twee kleine meisjes werden Forsch en Dickkopf genoemd.12
Mülchi zette de repatriering van de vijf overleden Kawaskar in gang. Na een staatsceremonie werden de Kaweskar rituelen uitgevoerd voor de vijf doden – de manden met hun overblijfselen zijn bijgezet in grotten op het eiland Karukink’a.13

1880-1881 Inuit, Labrador.

In 1880 presenteerde Carl Hagenbeck een völkerschau van acht Inuit uit Labrador. Na een zware boottocht vanuit Groenland waren zij te zien in Hamburg, Berlijn, Praag, Frankfurt en Darmstand.  Geen van de Inuit zou deze tournee overleven.

Hagenbeck had in 1877 een eerste völkerschau met Inuit georganiseerd. Deze groep, twee jonge mannen en een moeder met twee kinderen, was voor Hagenbeck geworven door Johan Adrian Jacobsen (1853-1947) die medewerking had gekregen van de Deense autoriteiten. Bij zijn tweede reis in 1880 wilde Jacobsen aanvankelijk dezelfde mensen als in 1877 werven, maar ditmaal verleenden de autoriteiten geen toestemming voor het gezin dat destijds zoveel succes had geoogst.1

Omdat zijn pogingen om mensen te werven op Groenland vergeefs bleven, zag Jacobsen zich gedwongen verder Labrador in te trekken. Hier bezocht de Noor Jacobsen gemeenschappen die waren gegroeid rond de zendingsposten van de Moravische broeders – ook bekend als Hernhutters. In de gemeenschap Hebron, opgericht in 1831, vond Jacobsen de christelijke Abraham Ulrikab bereid om als tolk op te treden. In Hebron vergaarde Jacobsen een etnografische objecten  – naar later bleek waren deze deels uit graven geroofd. 2


Het gezin van shaman Terrianak, echtgenote Paingo en dochter Noggasak. Mogelijk genomen tijdens de völkerschau in Hamburg. Collectie Wereldmuseum – Nationaal Museum van Wereldculturen, inv.nr. WMR / 903482.

Jacobsen wist slechts één gezin te overreden de boottocht naar Duitsland te ondernemen: de shaman Terrianak, zijn echtgenote Paingo en hun dochter Noggasak. De Hernhutters hadden er geen bezwaar tegen dat dit ‘heidense’ gezin in Europese dierentuinen te zien zou zijn. Zij hadden daarentegen grote bezwaren tegen het  voor geld exposeren van christenen ‘als wilde dieren.’ Ondanks de weigering van de Hernhutters besloot de tolk Abraham met zijn echtgenote Ulrike, zijn dochters Sara en Maria en zijn neef Tobias Jacobsen naar Europa te volgen. 3

Abraham Ulrikab is een van de weinige deelnemers aan een völkerschau die een getuigenis naliet. Wellicht geïnspireerd door het dagboek dat Jacobsen tijdens de reis bijhield, begon Ulrikab een dagboek en schreef hij brieven aan de Hernhutters die werden gepubliceerd in het Missionsblatt der Brudergemeinde. 4
Het originele dagboek van Abraham Ulrikab is verloren gegaan. De Duitse vertaling die Hernhutter ‘broeder Kremtscher’ na Ulrikabs overlijden maakte, is in diverse onderzoeken gebruikt. Hartmut Lutz bewerkte het negentiende eeuwse Duits tot modern Engels, waaruit onder meer bleek dat de vader van Abraham een schuld bij de Hernhutters had opgebouwd, die na zijn overlijden op Abraham was overgegaan. Het optreden in de völkerschau bood zo een kans de schuld aan de broeders af te lossen en aan diepe armoede te ontkomen.

Artsen weten het overlijden van de vijftienjarige Noggasak aan diepe heimwee en ‘het gebruik van te veel lekkernijen, de toeschouwers haar geven. Haar maag verdroeg enkel traan en spek.’ 5 Haar lichaam werd in Darmstadt begraven.  De Leeuwarder Courant schreef: ‘De ouders wilden haar volstrekt naar hun eigen landsgebruik begraven, namelijk het lijk op den grond nederleggen en met aarde en steenen overdekken. […] Het eenige wat kon worden toegelaten, was, dat het lijk in vellen gewikkeld in de doodskist werd gelegd.’6


Portret van Ulrike, met op haar rug Maria, mogelijk gemaakt tijdens de völkerschau in Hamburg. Collectie Wereldmuseum – Nationaal Museum van Wereldculturen, inv.nr. WMR / 903481.

Toen moeder Paingo tien dagen na haar dochter overleed, realiseerde Jacobsen zich dat hij had verzuimd de acht Inuit tegen de pokken te laten inenten na hun aankomst in Duitsland. Als derde werd Sara, dochter van Abraham Ulrikab, ziek. Hij beschreef in zijn dagboek hoe Sara zichzelf in slaap zong met het lied ‘Ich bin ein kleines kindelein’. 7
Op de avond dat Sara stierf waren Abraham met zijn vrouw en dochter, neef Tobias en shaman Terrianak per trein onderweg naar Parijs. De völkerschau in de Jardin d’Acclimatation kon niet beginnen zonder dat de groep de benodigde inentingen had ontvangen. Ondanks de inentingen bezweken de vijf overgebleven Inuit begin januari 1881 aan de pokken.  De Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant citeerde het Tagesblatt dat constateerde: ‘Dit treurige voorbeeld […] bewijst hoe verbazend snel natuurvolkeren bezwijken als zij door een van onze ziekten worden aangetast.’ 8

Lutz ging er bij het verschijnen van zijn boek in 2005 van uit dat de in Parijs overleden Inuit daar op een onbekende plaats begraven waren. 9. France Rivet, een Canadese lezer van zijn boek, was dermate diep geraakt door het verhaal van Abraham dat zij meerdere onderzoeksreizen naar Frankrijk maakte. Ze wist de lichamelijke resten van Abraham, zijn gezinsleden en de shaman Tigiannak terug te vinden in museale collecties in Parijs en Berlijn. 10

1880 ‘Nubiërs’


R. Riedel, Nubiër, 1880. Gemaakt in Zürich. Collectie Wereldmuseum – Nationaal Museum van Wereldculturen, inv.nr. WMR / 906564.

Carl Hagenbeck organiseerde in 1878 zijn tweede völkerschau, waarvoor hij ‘Nubiërs’ koos. In de beschrijving van twee portretten uit de collectie van het Wereldmuseum te Rotterdam, is opgenomen dat foto’s gemaakt zijn Zürich, augustus 1880. Uitgaande van deze locatie en datum gaat het hoogstwaarschijnlijk niet om de tweede völkerschau van Hagenbeck, maar om  een show van zijn concurrenten: de gebroeders Willy en en Heinrich Möller. 1

Evenals Hagenbeck bezaten de Möllers een dierhandel in de wijk St. Pauli in Hamburg. Willy Möller reisde naar de regio Soedan af voor de jacht op roofdieren en verzond deze naar Triëst of Marseille. Vervolgens gingen de dieren op transport naar Hamburg, waar Heinrich Möller ze verkocht aan menagerieën en dierentuinen. 2

Voor de völkerschau van 1880 had Willy Möller ‘tien mannen en twee vrouwen van verschillende stammen’ geworven. In navolging van Hagenbeck presenteerden de Möllers de groep als ‘Nubiërs’,  het klonk primitiever dan Soedanezen en hield een belofte van exotiek in zich. Echter, de mensen die werden geworven behoorden tot de christelijke en islamitische bevolkingsgroepen en spraken vaak uitsluitend Arabisch. 3

De twaalf mensen werden in deze völkerschau getoond met ruim  dertig dieren,  waaronder zes dromedarissen, drie giraffes, drie apen en twee kleine olifanten. 4

Woordkeuze

Op dit blog worden er verschillende benamingen gehanteerd voor hetzelfde verschijnsel: human zoo, mensvertoning, volkerenshow en völkerschau. De term human zoo is gelanceerd door de Franse onderzoeksgroep Achac rond het jaar 2000. Een bezwaar tegen de term is dat deze in contemporaine bronnen niet voorkomt. Niettemin is hier voor de term gekozen omdat het werk van Achac tot nieuw onderzoek en nieuwe perspectieven heeft geleid in geheel Europa.

De organisatoren van de volkerenshows werden vanaf de negentiende eeuw aangeduid als ‘impresario’ – deze term is op dit blog gehandhaafd. Andere termen uit de tijd van de volkerenshows zijn aangepast. Waar destijds de termen ‘karavaan’ en ‘troep’ gebezigd werden, is hier ‘groep’ gebruikt. Organisatoren gaven benamingen aan groepen die niet zelden geografisch onjuist waren. Deze namen zijn om die reden tussen aanhalingstekens geplaatst, zoals ‘Soeaheli’, of ‘Amazonen van Dahomey.’

Het n-woord wordt op dit blog wel gebruikt, hoewel de geschiedenis van het woord en de daarmee verbonden ideeën uiterst krenkend zijn. Zo wees intercultureel filosoof Heinz Kimmerle (1930-2016) op Verlichtingsfilosoof Immanuel Kant (1724-1804) die zwarte mensen karakteriseerde als wilden, een uitbeelding van de ‘boosaardigheid van de menselijke natuur’. Volgens Kant kwam de mensheid ‘tot haar hoogste volkomenheid’ in het ‘witte ras’ van de christelijke Occident. ‘De gele indianen hebben al mindere talenten. De negers zijn veel dieper en op het diepste punt staat een deel van de Amerikaanse volksgroepen’.1

 Kimmerle vervolgde dat de racistische vooroordelen uit de Verlichting door Hegel werden geïncorporeerd in diens filosofie van de rede – en aldus gerechtvaardigd werden.2 In zijn colleges over de filosofie van de geschiedenis sprak Hegel:
‘Der Neger stellt, wie schon gesagt würden ist, den natürlichen Menschen in seiner ganzen Wildheit und Unbändigkeit dar […] es ist nichs an das Menschliche Anklingende in diesem Charakter zu finden […] Dieser Zustsand is keiner Entwicklung und Bildung fähig, und wie wir sie heute sehen, so sind sie immer gewesen.’3

Deze opvattingen waren verankerd in de denkwereld en de sociale praktijk die de voorwaarde vormden voor de human zoos, reden dat is gekozen voor handhaving van het n-woord in de citaten.  

error: