Empire: the controversies of British imperialism

Affiche, ‘De jungles van vandaag zijn de goudmijnen van morgen’(1927). Collectie National Archives, inv.nr. .CO 956/501. Afkomstig van een educatieve website: https://www.nationalarchives.gov.uk/education/empire/

Afgelopen zomer volgde ik via het platform Future Learn de massive online open course (mooc) Empire: the controversies of British Imperialism, verzorgd door Exeter University’s Centre for Imperial and Global History . De mooc wordt sinds 2015 aangeboden en is onderverdeeld in grote thema’s als geld, geweld, gender en propaganda. Voor mij erg leerzaam was een les als ‘drie theorieën over het verband tussen geld en het Britse Rijk’. In kort bestek werd Hobsons visie (1902), met het industrieel kapitalisme als drijvende kracht achter de koloniale expansie, afgezet tegen de werken van Robinson & Gallagher (1953 – 1961)) en Cain & Hopkins (1986-1993). Het eerste duo stelde dat vrijhandel het fundament vormde van het Britse imperialisme, waarbij toegang tot afzetmarkten bij voorkeur werd bereikt door samenwerking met lokale elites. 1Waar in deze opvatting regeringskringen centraal staan, concentreerden Cain & Hopkins zich op ‘gentleman’ kapitalisten – een elite binnen zowel de regering als het bedrijfsleven.

Links: A’a, godenbeeld vervaardigd op Rurutu, Frans-Polynesië, waarschijnlijk in de 17e eeuw. Collectie British Museum, inv.nr. Oc,LMS.19. In 1821 ontving zendeling John Williams van de London Missionary Society het beeld van tot het christendom bekeerde bewoners ; andere ‘afgodsbeelden’ werden vernietigd. Rechts: inventariskaart. Het beeld kwam in 1890 als bruikleen in het British Museum en werd in 1911 aangekocht.

De grote thema’s worden verdiept aan de hand van gevalsstudies. Nandini Chatterjee ging binnen het thema religie in op de opkomst van zendelinggenootschappen. Chatterjee toonde hoe bij zendelingen humanitair, sociaal activisme gepaard kon gaan met religieuze vooringenomenheid over het ‘Heidendom’. In de vroege negentiende eeuw zouden zendelingen een sterke overtuiging hebben dat de gehele mensheid een gemeenschappelijk lot deelde – een notie die verdween in de latere koloniale ideologie met haar indeling in superieure en inferieure rassen.

Melkverkoper, Mumbai (circa 1900). Collectie Bill Douglas Cinema Museum, inv.nr. 62268 .

In de benadering van kolonialisme als cultureel fenomeen, wordt een serie van 36 stereofoto’s uit de collectie van het Bill Douglas Cinema Museum belicht. Sunbeam Tours toonde het dagelijks leven, gecategoriseerd voor het Brits publiek: touwslagers, snoepverkopers, kappers, kleermakers. In de interpretatie van conservator Phil Wickam werden ambachten en bedrijvigheid vastgelegd met de boodschap dat de kolonie een vrije markteconomie was, waar de bevolking ondernemend was en individuele vaardigheden optimaal benut werden.

Het Imperial War Museum biedt op de website een educatieve selectie ‘The Empire called to arms’. In deze video spreekt dr. Santanu Das over de ervaringen van Indiase troepen in Europa gedurende de Eerste Wereldoorlog. https://www.iwm.org.uk/learning/resources/the-empire-called-to-arms

1865 – 1921 Circus Lowande

Nadat het circus van de gebroeders Brown in 1830 Paramaribo aandeed, waren in deze stad circusoptredens te zien in 1843 en 1858. In november 1843 gaf het ‘Olymische circus’ een aantal ‘magnifique voorstellingen’. 1 Vijftien jaar later deed een circus met dezelfde naam de stad aan en werden in de advertentie namen van drie ‘kunstkoorddansers’ genoemd: A. Themar, E. Ceïd en M.St. Veran.2

Affiche Grand Circo Lowande, Courier co (z.j.). Collectie Ringling Museum, Tibbals Circus Collection, inv.nr. ht5000141 .

Alle voorstellingen vonden plaats ‘met vergunning van Zijne Excellentie den Heer Gouverneur’, zo ook de reeks van ‘Cirque Luande’ in februari 1865. De advertentie van 5 april 1865 sprak van een benefietvoorstelling voor Clarinda Luande, waarmee duidelijk wordt dat het gaat om de dochter van Alexander Lowande (*1805), eigenaar van het ‘Grande Circo Olimpico’. Geboren in Boston, zou Lowande als achtjarige jongen in de leer zijn gegaan bij de eigenaar van een circus uit Californië, die hem trainde in het berijden van een ongezadeld paard. In 1830 zou Lowande het circus hebben overgekocht van de Californische eigenaar tijdens een tournee door Zuid-Amerika.3
In 1842 trad Lowande in Brazilië in het huwelijk; zijn echtgenote Guilhermina zou de eerste vrouw van het land zijn geweest die de rijkunst ging beoefenen. Door dit huwelijk en dat van Lowandes dochter met een Braziliaanse ruiter wordt aangenomen dat Braziliaanse circusartiesten een gelijkwaardige positie hadden binnen het gezelschap. In het circus van Lowarde stond het paard centraal, naast de dressuur ook acrobatiek op het paard, jongleren en staand rijden. 4

Delpher – De West-Indiër (29 april 1891). Bovenste gedeelte van een advertentie.

Leden van de familie Lowande waren verbonden aan grote circussen als Ringling, Forepaugh en Barnum en leidden daarnaast zelf gezelschappen. In 1891 zou Martinho Lowande 5 met een eigen schoener verscheidene Caraïbische eilanden hebben aangedaan. In 1891 gaf hij met zijn partner een aantal optredens in Paramaribo, Suriname. Op het Vaillantsplein waren volgens de advertentie zeventien artiesten te zien, waaronder Martinho, Oscar en Alex Lowande.
In 1902 behoorden een olifant en drie leeuwen tot het gezelschap van Tony Lowande, maar de verslaggever van het nieuwsblad Suriname had vooral oog voor het publiek: ‘het overgroote deel der bezoekers, van wien men gerustelijk kan zeggen dat het den toegangsprijs op eerlijke wijs niet kan betalen, en dat het dus ongetwijfeld niet op geoorloofde wijs aan het bedrag komt. Lang betoog behoeft het dus niet, om aan te toonen dat dit leidt tot misdaad en tot bevordering der toenemende zedeloosheid en leeglooperij.6 Dergelijke bezwaren werden niet geuit toen Circus Lowande in 1905 en 1921 Paramaribo bezocht.

1830 Circus (Brown brothers)

Delpher – Advertentie, Surinaamsche Courant, 30 oktober 1830.

De eerste advertentie die in Delpher te vinden is over circus in Suriname, dateert uit 1830 : ‘De zogenaamde kapitein Dick , zal Heden Avond, de aanschouwers op eene aangenaame wijze bezig houden, door het verrigten van onderscheidene manouevres te paard.’

Rond 1825 was het circus in de Verenigde Staten uitgegroeid tot een gevestigde vorm van vermaak, waardoor gezelschappen over kapitaal beschikten om andere markten te betreden. Aanvankelijk richtten zij zich op Canada, Centraal- en Zuid-Amerika en het Caraïbisch gebied. In deze regio’s waren eerder speelsteden gecreëerd door Europese gezelschappen die op Amerikaanse tournee waren. Vooral de nabijheid van het Caraïbisch gebied bood voor de Amerikanen een manier om in de winter omzet te blijven maken.

Benjamin, Christopher en Herschel Brown zouden met hun ‘Cirque Olympique’ in 1830 een reis van vijftien maanden maken langs Martinique, Jamaica, Barbados, Honduras, Frans-Guyana en Suriname. De ‘Voltiguers’ sprongen vanaf de grond op een galopperend paard en toonden acrobatiek op het dier. Naast zes paarden , een leeuw en jaguar maakten zes apen onderdeel uit van het circus. Een van de apen was de in de advertentie aangekondigde ‘kapitein Dick’, die getraind was om een paard te berijden. 1

2019 OVT Abdelkader Benali

Met dank aan Alexandra van Dongen

De column van schrijver Abdelkader Benali in het radioprogramma OVT van 1 december 2019, droeg de titel ‘Mensvertoningen’.

Man, vrouw en twee kinderen die deel waren van ‘Marokko, Witte Stad’ (1912). Fotocollectie Het Leven, inv. nr. [SFA022815514]

“In 1912 werd in de tuin van het Paleis van Volksvlijt een Marokkaanse bazaar ingericht met levende bewoners uit Marokko. Onder de families waren ook acrobaten. Dit waren de zogenaamde etnologische tentoonstellingen waar de Hollandse bezoeker zich kon vergapen aan de exoten. Mijn column vanochtend bij OVT ging erover. Hieronder terug te lezen.

Wanneer de dagen korter worden en duisternis intreedt zoek ik mijn heil in de online fotobibliotheek van het Nationaal Archief. Het Nationaal Archief afficheert zichzelf als Ons Nationale Geheugen, in dit archief worden de documenten, boeken en beeldmateriaal bewaard die het verhaal van Nederland vertellen. Met een eenvoudige klik op de muis krijg ik er toegang toe.  Ik wil weten wanneer de eerste Marokkanen in Nederland zijn gefotografeerd.
Vijftig jaar geleden kwamen de eerste Marokkaanse migranten naar Nederland in het kader van het economische wervingscontract dat werd gesloten.
Lang voor het wervingscontract kwamen Marokkanen naar Nederland. Marokko was het eerste land het eerste land dat diplomatieke betrekkingen aanknoopt met de jonge Republiek, in 1605. “Liever Turks dan Paaps,” was de uitdrukking die in de lage landen werd gebezigd en dan stond Turks voor moslim.
Onbekommerd struin ik door het archief van het Nationaal Archief. Dan valt mijn oog op een collectief foto’s uit 1912. Ik zie een Marokkaans gezin gekleed in traditionele gewaden zitten op een tapijt.  Een bont gezelschap van muzikanten en acrobaten.
Deze Marokkanen zijn alleen niet in Marrakech, maar in Nederland, in Amsterdam waar ze zijn samengebracht voor een tentoonstelling over het Marokkaanse leven. De tuin voor het Paleis voor Volksvlijt is omgebouwd tot een ware Marokkaanse bazaar. De Nederlandse bezoeker kan als het ware in eigen land op bezoek in Marokko. Welkom in de Witte Stad!

Rijtour van Marokkanen die deelnamen aan de ‘Witte Stad’ op de grote Jan Plezier. Fotocollectie Het Leven, inv.nr. SFA022815518.

Het Marokkaanse gezin op de foto is een bezienswaardigheid. Op een andere foto stapt een Marokkaanse man met een traditionele fez op in de grote koets De Jan Plezier in voor een rondleiding door de stad; een reclamestunt om het Amsterdamse publiek te verleiden naar de levende exoten te komen kijken.
Deze groep Marokkanen maakten deel uit van etnologische tentoonstellingen die in die tijd enorm populair waren. Je kon je vergapen aan Hotentotten, Pygmeen, Moren, Chinezen, Indianen en Creolen. De Ander voorgesteld als exotische bezienswaardigheid zij aan zij met de man met de baard, de vrouwen met de acht borsten en de Siamese Tweeling. De etnologische tentoonstellingen vallen samen met de groei van het imperialisme. Europese staten veroveren de wereld en stallen de bezit genomen rijkdom uit, inclusief haar bewoners. Een bezoekende journalist aan de Witte Stad waagt zich aan een bezoek aan de bedoeinentent bij het Paleis. Dat ze echt zijn wijst ons reukorgaan wel aan als we wat dicht bij de tent komen.
Na twee maanden werden de Marokkanen terug naar huis gestuurd. Het zal tot begin jaren zestig duren dat de Marokkanen terugkomen. Deze keer om te werken in de fabrieken. Deze groep Marokkanen gaan niet terug. Maar blijven. Zo wordt de bezienswaardigheid arbeider en uiteindelijk volwaardig burger. Ook dat is evolutie.”

1888 Olga & Kaira

Dit is een bericht naar aanleiding van het artikel ‘The Untold Story of Europe’s first black female circus star’ geschreven door
Rosemary Laryea voor het medium The Voice (3 september 2019). Lees het hele artikel hier.

F. Appell, Miss Lala et troupe Kaira , Bibliothèque nationale de France, ENT DN-1 (APPEL,F.)-FT6 .

Laryea reconstrueerde het levensverhaal van Anna Olga Albertina Brown (1858), die aanvankelijk beroemd werd als ‘Miss Lala’. In dagblad La Laterne werd op 11 december 1878 aangekondigd: ‘Au cirque Fernando, début de la famille Kaira et de la négresse miss Lala. Cette dernière, suspendue par ses jarrets au trapèze, tient dans ses dents une pièce de canon du poids de 300 kilos, qu’elle fait partir sans que le choc fasee vaciller cet affût vivant. Tour Paris voudra voir la plus grande attraction du monde.’ Brown toonde haar onwaarschijnlijke kracht door, ondersteboven hangend aan de trapeze, een kanon van 300 kilo aan een touw tussen haar kaken te klemmen, dat ze wist vast te houden terwijl het kanon werd afgevuurd.
Drie dagen later schreef de krant in superlatieven over het nummer: ‘Le début, au cirque Fernando, de la célèbre miss Lala a obtenu un succès foudroyant; rien de plus émouvant que son exercise du canon et l’ascension au plafond. Cet exercise, complètement nouveau et inventé pas miss Lala, et le nec plus ultra de tout ce qui a été vu jusqu’à ce jour.’

De Franse Nationale Bibliotheek bezit naast een affiche waarop de tour de force van Miss Lala is afgebeeld, ook een affiche van ‘Olga en Kaira’. Olga was de tweede naam van Brown, die zij gebruikte als artiestennaam. Partner Theophila Szterker trad op onder de naam ‘Kaira’ en samen vormden ze ‘Les Deux Papillons’. Verslaggevers leken vergeten te zijn dat het ging om de wereldberoemde ‘Miss Lala’ en in de verslagen verwarden zij de namen van beide vrouwen: ‘l’Hippodrome nous montre les prodigieuz exercices de Mlles Olga et Kaïra, dont la première, après un saut périlleux de vingt mètres, est attrapée au vol par la seconde, une négresse dúne force herculéene et qui rendrait des points à Marseille.1

Emily Levy, Hippodrome, au pont de l’Alma… Les merveilleuses gymnasiarques Kaira et Olga , Bibliothèque nationale de France, ENT DN-1 (LEVY,Emile)-FT6 .

Vanaf 1883 trokken Brown en Szterker door Franse steden, zo traden ze
in januari 1887 t op in de Folies-Bergère. Na dit optreden sloten de twee vlinders zich aan bij Circus Wulff. Met dit circus deden zij, als onderdeel van een grote Europese tournee, Rotterdam aan. Voor de optredens verrees een houten circus ‘naast de Diergaarde aan den Stationsweg’, met daarnaast een gebouw waarin honderd paarden werden ondergebracht.2 Circus Wulff zou hier verblijven van 7 april – 8 juni 1888.

Het Rotterdamsch Nieuwsblad schreef op 10 april 1888: […] de arcobatische toeren, de gymnastische verrichtingen en verdere afwisselingen mogen niet onvermeld worden gelaten, er wordt op dat gebied iets voortreffelijks geleverd […] de dames Olga en Kaira in haar verrichtingen op het draaiende luchttoestel doen met het meeste zelfvertrouwen de ijzingwekkendste toeren in den nok van het gebouw.’ Na Rotterdam deed Circus Wulff de Duitse stad Barmen aan, waar Kaira kwam te overlijden na een ongeluk tijdens de repetities.

1916 Europa in Flammen

Affiche Adolph Friedländer (1916) Circuscollectie Allard Pierson Museum, inv.nr. C01285.000

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werden buitenlandse artiesten en mensen die te zien waren in völkerschauen gedwongen Duitsland te verlaten. Circus Sarrasani paste hierop het programma aan. In december 1914 beleefde het manegestuk Europa in Flammen haar première. In Dresden, de thuisstad van Circus Sarrasani, was het stuk een enorm succes. Sarrasani gebruikte de modernste technologie voor de politieke en militaire scènes, zoals het hof vande tsaar, de Duitse invasie van België (3 augustus – 31 oktober 1914) en de Eerste Slag bij de Mazurische meren (9-14 september 1914). Voor deze laatste scène werd de hele piste onder water gezet.

In 1916 wilde Sarrasani het stuk in Berlijn opvoeren, maar in december van dat jaar verleende de Berlijnse Censuurraad geen toestemming. De raad stelde dat Sarrasani militaire operaties voorafgaand en aan het begin van de Eerste Wereldoorlog te sensationeel voorstelde, wat onrust en bezorgheid bij het publiek tot gevolg kon hebben. 1

ca. 1940-1950 Museu do Dondo

“Museu de Angola 5 aspecto de secçao de Etnografia”.Au centre: “Ediçao do museu de Angola – Luanda”. “Leonar”, collectie Musée du Quai Branly, inv.nr. PP0230365 .

Bovenstaande kaart is afkomstig uit de collectie van het Musée du Quai Branly te Parijs. Op de foto is een deel van een museumzaal te zien met ceremoniële voorwerpen van de bevolkingsgroep Chokwe, uit de regio Lunda in het noord-westen van Angola. Een prominente plaats is weggelegd voor ceremoniële stoelen (ngundja), bestemd voor leiders van de Chokwe. In Nederland is een dergelijke stoel opgenomen in de collectie van het Nationaal Museum van Wereldculturen 1 en ook diverse Amerikaanse musea hebben de ngundja in hun collectie
uitgebreid omschreven. 2

De foto uit de collectie van het Musée de Quai Branly geeft echter geen museumzaal in Europa of de Verenigde Staten weer, maar het Museu do Dondo in Angola – tot 1975 een Portugese kolonie. Het museum werd in 1936 opgericht door de Companhia de Diamantes de Angola (Diamang, 1917-1975), een consortium van investeerders uit Portugal, België, Frankrijk en de Verenigde Staten. 3

Belangrijk in de beginjaren van de instelling was José Redinha (1905-1983). Hij maakte in de periode 1936-1946 diverse verzamelreizen om voorwerpen van de Lund en Chokwe bijeen te brengen. Tot zijn betrokkenheid bij het museum was Ledenha werzaam bij de posterij van het Portugese koloniale bestuur. Redinha werd in 1942 benoemd tot conservator van het Museu do Dondo, drie jaar later begon hij aan een studie etnografie in Lissabon. 4

Bij het museum hoorde een ‘village indigène’ (letterlijk: inheems dorp), een formule die sinds het einde van de negentiende eeuw groot succes oogstte op wereldtentoonstellingen. Dit dorp zou het traditionele leven van de Chokwe weergeven, met op de voorgrond een mannenhuis. Collectie Musée du Quai Branly, inv.nr. PP0075605.

Het Museu do Dondo in Angola is slechts één van de musea die in Afrikaanse koloniën als Zuid-Afrika en Senegal werden opgericht. Zowel de architectuur van de gebouwen als de wijze van presentatie waren gebaseerd op Westerse modellen en ideeën. Evenals de volkenkundige musea in Europa weerspiegelde het Museu do Dondo weerspiegelde de relatie tussen kolonisator en kolonie. De keuze van de objecten en de opstelling hiervan werd bepaald door Europeanen – hoewel het museum op Angolese grond stond. Daarnaast wijst het feit dat de instelling werd opgericht door een diamantonderneming die behoefte had aan kennis had aan de lokale bevolkingsgroepen, op de nauwe relatie tussen koloniale politiek en economie en de doelstelling van het museum. 5

Rea Brändle (1953-2019)

‘Wie hat man sich eine Völkerschau im Detail vorzustellen? Dabei bemühte ich mich, einen ruhigen, sachligen Ton zu finden. Nicht um wertfrei zu bleiben, eine unaufgeregte Beschreibung schließt Kritik nicht aus, sondern im Gegenteil, die Fokussierung auf die Gegebenheiten mit all ihren Details enthält meines Erachtens mindestens so viel Kritik wie eine wortreiche Entrüstung.’

Rea Brändle, Wildfremd, Hautnah (Zürich 2013), 12.

Duitstalige publicaties overziend, kan gesteld worden dat Rea Brändle de belangrijkste onderzoeker was op het gebied van völkerschauen in Zwitserland. Haar vroegtijdig overlijden is -in alle opzichten- een groot verlies.

In haar eerste werk ‘Wildfremd, Hautnah‘ bracht Brändle een groot aantal volkerenshows in kaart, het werk sloot af met een
gedetailleerde lijst waarin data, locaties, aantal deelnemers en alle Europese steden die de show aandeed zijn samengebracht. Dergelijke lijsten zijn typerend voor het Duitse onderzoek naar volkerschauen, maar Brändle bracht het verhaal achter deze feiten tot leven te brengen op de ‘ruhigen, sachligen Ton’ die zij voorstond. Van grote waarde is haar werk over de Togolees Nayo Bruce, die van 1895-1919 in meer dan 220 steden te zien was in volkerenshows, side shows, variététheater en kermissen.

Delpher – Provinciale Geldersche en Nijmeegsche courant, 4 oktober 1907

Brändle merkte in haar boek op dat het niet mogelijk was alle optredens van het gezelschap in de jaren 1907-1911 te reconstrueren. Via Delpher kon ik achterhalen dat Bruce en zijn groep in 1906-1907 en in 1909 in Nederland te zien waren. In 1906 deden zij de kermis aan van Heerenveen en Etten, in Den Haag en Rozendaal was het huis waar ze verbleven toegankelijk voor bezoekers.

Geheugen van Nederland, omschrijving: ‘HL 3230-2 Surinamer in Amsterdam, 1909.’ Foto uit tijdschrift ‘Het Leven’, waarschijnlijk gaat het om twee leden van de groep ‘Mandigo krijgers’.

In 1909 leidde Bruce de zogeheten ‘Mandigo krijgers’, ze trokken langs vijf Nederlandse steden en waren van 12 september – 10 oktober te zien in het Tolhuis aan het IJ te Amsterdam.Via ‘het Geheugen van Nederland’ vond ik een foto uit tijdschrift ‘Het leven’. In het bijschrift worden twee mannen die door een Amsterdamse straat lopen omschreven als ‘Surinamers in traditionele kleding’. Het tijdschrift heb ik nog niet kunnen inzien, maar de beschrijving spreekt tevens over ‘Een paar negers uit het “kamp” in ’t Tolhuis.’ Het lijkt mij dat op de foto twee leden van de groep van Nayo Bruce zijn vastgelegd. Ik had het willen voorleggen aan Brändle, tot mijn spijt ben ik te laat.

1894-1901 Brooks & Duncan

Adolph Friedländer, Affiche Brooks and Duncan (1873), Circuscollectie Allard Pierson Museum, inv.nr. TEY10002750

De collectie van het Circumuseum omvat een affiche van het Afro-Amerikaanse duo Billy Brooks en George Duncan. De twee Amerikanen zouden tot in de jaren 1920 in Europa actief zijn geweest. Voor hun komst naar Europa waren zij in de Verenigde Staten onderdeel van een blackface gezelschap.1 Na de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) vormden minstrel shows voor Afro-Amerikanen vrijwel de enige manier om door te breken in de show business. Aanvankelijk konden
zij echter weinig anders dan aan de verwachting van het publiek voldoen en de stereotypes uitbeelden die de kern vormden van de minstrel shows. 2 Wellicht om die reden lijken de getekende scènes op dit affiche van Friedländer uit 1873, sterk op die op het affiche van het duo Forrester en Harding.
Via diverse zoekmachines zijn optredens van Brooks en Duncan te achterhalen. Samen met een derde artiest, Sibbs, traden zij in 1885 op in het Parijs theater Folies Bergère; hetzelfde jaar werd het casino van Reims aangedaan. In de advertenties werden zij aangekondigd als ‘nègres burlesques’. 3

Imp Léon Brière, Affiche ‘Three jolly coons’, Médiathèque de Chaumont A4263.

Uit advertenties in Delpher blijkt dat Brooks en Duncan bijna een decennium later in Nederland optraden, in de jaren 1894-1896, 1899 en 1901. In de Nederlandse advertenties wordt het duo aangekondigd als ‘Neger excentrics’ (1894 en 1899), ‘American Excentrics’ (1895) en ‘Neger pantomime’ (1899). 4

W Hendl, affiche voor Brooks en Duncan voor optredens in Wenen, enkele scènes komen overeen met die op het affiche van Friedländer. Médiathèque de Chaumont , A1053.

1864 Christy’s Minstrels

Aankondiging van optredens in Soerabaja. Delpher Kranten – De Oostpost : letterkundig, wetenschappelijk en commercieel nieuws- en advertentieblad 20-05-1864

Op 26 maart 1864 plaatse de Java bode een vooraankondiging: de Christy’s Minstrels, onder bescherming van koningin Victoria en de Franse keizer, hadden de eer te berichten dat zij te Batavia vier voorstellingen zouden geven. De minstrels brachten ‘Amerikaansche refereins, aandoenlijke Engelsche liedjes’ en in het komische gedeelte beeldden ze ‘eigenschappen der Amerikaansche dandy negers’ en ‘karakteristieken der plantage negers’ uit.

Minstrel shows, ook bekend als blackface, zijn vrijwel sinds het ontstaan een transnationale vorm van amusement. Edward Rice, die geldt als een pionier binnen het genre, trad in 1936 op in Londen, slechts vier jaar nadat hij zijn karikatuur ‘Jim Crow’ voor het eerst opvoerde in het Bowery Theatre in New York. De Virginia Minstrels, het eerste blackface gezelschap, deed Londen aan in 1843. In 1846 gaven de Ethiopian Serenaders een optreden voor koningin Victoria, 1 een jaar later was deze groep te zien in Nederland. 2

Strooibilljet met een aankondiging van optredens door de ‘celebrated and world-renowned Christy’s Minstrels’ in de Polygraphic Hall, Londen (1857). Collectie Ringling Circus Museum, Tibbals Circus Collection, Sarasota, inv.nr. ht4003170

De naam van het gezelschap ‘Original Christy’s Minstrels’ dat in Nederlands-Indie optrad, was een verwijzing naar het succesvolle gezelschap dat in 1842 was opgericht door Edward Pearce Christy en zijn zoon George. In 1857 viel het gezelschap uiteen in twee delen, beide groepen bleven echter optreden onder de naam ‘Christy’s Minstrels’.
In de zomer van 1857 stak een van de groepen de Atlantische Oceaan over om een onafgebroken reeks optredens te geven. Tegen het einde van 1859 hadden deze Christy’s Minstrels meer dan 900 concerten gegeven in Londen en minstens 275 in het circuit van noordelijk Engeland, Schotland en Ierland. Tot de continentale successen behoorde een optreden in de Tuilerieën voor Napoleon III. De samenstelling van de groep bleef ongewijzigd tot 1864, toen een deel van de leden ging optreden in Zuid-Afrika. 3
Uit een vergelijking van het strooibiljet van het Ringling Museum en de advertenties in Nederlands-Indische dagbladen blijkt dat twee van de minstrels die naar Java gingen, in 1857 in het Verenigd Koninkrijk hadden opgetreden: W.P. Collins en Joe Brown. De verwijzing naar de St. James Hall en de Polygraphic Hall in de vooraankondiging in de Java bode lijkt daarmee niet geheel uit de lucht gegrepen.

Voor hun aankomst op Java maakte het gezelschap van zeven minstrels in 1863 een tournee van vier maanden door India.4 De eerste minstrel show in India vond plaats in 1853 en door de jaren heen ontwikkelde zich een publiek van Britse troepen, leden van het koloniaal bestuursapparaat en (Indiase) zakenlieden. De Christy’s Minstrels bespeelden in Bombay (nu: Mumbai) een maand lang het Grant Road Theatre. 5 Vervolgens traden zij op in Singapore. 6

Programma van één van de optredens van de Christy’s Minstrels. het onderdeel ‘De familie Crow’ lijkt een verwijzing naar de figuur ‘Jim Crow’. Delpher Kranten – Bataviaasch handelsblad 25-04-1864

De Engelse taal leek geen hindernis te vormen om de komische gedeelten te waarderen. De Java bode schreef na het eerste optreden: ‘[…] Hoewel noch het gehalte der meeste stukken, noch het overdrevene bij de uitvoering voor de regtbank van kunst en smaak te verdedigen is, gaven de vroolijke liederen, de kluchtige bewegingen en de zonderlinge geluiden toch veel genoegen en plooiden zelfs het strakste gelaat tot een hartelijken lach.’ 7

De optredens in Soerabaja vonden plaats voor een nauwelijks gevulde zaal 8 en na de shows in Solo en Semarang werden in Batavia (nu: Jakarta) de afscheidsvoorstellingen gegeven. In de laatste voorstellingen in Soerabaja en Batavia verschenen de ‘minnezangers’, zoals zij in de dagbladen ook wel werden genoemd, in ‘witte gezigten’ 9 ofwel ‘hunne natuurlijke kleur 10 Na het verblijf in Nederlands-Indië zetten de Christy’s Minstrels hun shows voort in Manilla. 11

error: